Compensatie transitievergoeding: provisie telt mee op moment dat recht is ontstaan, niet moment van uitbetaling of opeisbaarheid

In een recente uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) duidelijkheid gegeven over hoe provisie moet worden meegenomen bij de compensatie van een transitievergoeding. De uitspraak is relevant voor werkgevers die te maken hebben met variabele looncomponenten zoals bonussen of provisie.
De casus in het kort
Een werkgever beëindigde op 1 oktober 2021 zijn onderneming vanwege pensionering en betaalde zijn werknemer een transitievergoeding van € 72.131 bruto. De werknemer ontving naast een vast salaris ook provisie op basis van behaalde resultaten. Omdat het hier ging om bedrijfsbeëindiging wegens pensionering, heeft de werkgever recht op compensatie van de transitievergoeding door het UWV. Het UWV kende slechts een compensatie van € 55.868 bruto toe, omdat de provisie over het derde kwartaal van 2021 niet zou meetellen. Deze was volgens het UWV pas ná de beëindiging van de arbeidsovereenkomst opeisbaar geworden.
De kern van het geschil draaide om de uitleg van artikel 2, derde lid, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding. Daarin staat:
“Indien het loon geheel of gedeeltelijk bestaat uit provisie of afhankelijk is van de uitkomsten van verrichte arbeid, wordt onder loon tevens verstaan: het bruto loon verschuldigd in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, voor zover dit bestond uit provisie of afhankelijk was van de uitkomsten van de verrichte arbeid, gedeeld door twaalf.”
Recht op provisie ontstaan in referteperiode telt
De CRvB oordeelt dat de tekst van het Besluit niet eenduidig is en dat ook de toelichting geen helder antwoord geeft. De Raad legt de tekst, in lijn met de conclusie van de advocaat-generaal, als volgt uit: het gaat om het recht op provisie dat is ontstaan in de referteperiode. Oftewel in de twaalf maanden voorafgaand aan het einde van het dienstverband.
Voor de verschuldigdheid van de provisie is niet van belang of de hoogte daarvan al op dat moment bepaalbaar is. De bewoordingen "verschuldigd in de twaalf maanden voorafgaand aan het eind van de arbeidsovereenkomst" moeten zo worden uitgelegd dat het gaat om het recht dat in die periode is ontstaan, niet om het moment van betaling of opeisbaarheid.
Dus: ook als de provisie ná de referteperiode is uitbetaald, telt deze mee als het recht daarop in die periode is ontstaan. Volgens de rechter zou het hanteren van een puur administratief betaalmoment zelfs kunnen leiden tot een vertekend beeld. Het is mogelijk dat bedragen worden uitbetaald die geen verband meer houden met de verrichte arbeid in de referteperiode, terwijl daadwerkelijke prestaties wél buiten beschouwing blijven.
Gevolgen voor werkgevers
Voor werkgevers betekent deze uitspraak dat bij het aanvragen van compensatie voor een transitievergoeding alle variabele looncomponenten moeten worden meegenomen waarvan het recht is ontstaan in de referteperiode, ook als de uitbetaling pas later plaatsvond of het exacte bedrag nog niet direct bepaalbaar was.
Gevolg in deze zaak
Het UWV moet de compensatie opnieuw berekenen, dit keer inclusief de provisie over het derde kwartaal van 2021, omdat het recht daarop wél binnen de referteperiode is ontstaan.